Het Rariteitenbesluit wijst arbeidsverhoudingen, die geen civielrechtelijke dienstbetrekking zijn, aan als fictieve dienstbetrekkingen. Hof Amsterdam heeft in een procedure geoordeeld dat alleen een arbeidsverhouding in de zin van het Rariteitenbesluit bestaat als voldaan is aan de eis dat deze maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof zijn freelance werkende dames, die op internet erotisch getinte diensten aanbieden, niet fictief in dienstbetrekking bij de exploitant van het digitale platform. De rechtsverhouding tussen de dames en de exploitant wijkt op wezenlijke punten af van wat gebruikelijk is bij een dienstbetrekking, aldus het hof. Op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van de sekswerkersregeling in het Rariteitenbesluit kunnen de dames niet als sekswerkers worden aangemerkt.
In cassatie bestrijdt de staatssecretaris het oordeel van het hof dat geen sprake is van fictieve dienstbetrekkingen. Naar zijn mening heeft het hof een eigen toets aangelegd bij de vraag of de arbeidsverhouding naar maatschappelijke opvattingen gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. Ook heeft het hof volgens de staatssecretaris de dames ten onrechte niet als sekswerker in de zin van het Rariteitenbesluit aangemerkt.
In navolging van de A-G in zijn conclusie heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het hof is terecht nagegaan of de arbeidsverhouding tussen de dames en de exploitant maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. De rechter moet nagaan of de besluitgever binnen zijn door de formele wetgever aan hem gedelegeerde bevoegdheid is gebleven. De door het hof gegeven opsomming van omstandigheden waaruit volgt dat de arbeidsverhouding maatschappelijk te weinig op een dienstbetrekking lijkt om daarmee gelijkgesteld te worden is voldoende onderbouwing.