Een werknemer die voor ten minste 5% aandeelhouder is in een vennootschap waarvoor hij werkt, wordt geacht voor die werkzaamheden een gebruikelijk loon te genieten. Dat geldt ook als de werkzaamheden beperkt van omvang zijn. Deze gebruikelijkloonregeling is ingevoerd om te voorkomen dat een dga door het afzien van een gebruikelijke beloning oneigenlijke voordelen zou kunnen behalen in de sfeer van de sociale verzekeringen, in de fiscale sfeer en in de sfeer van inkomensafhankelijke regelingen.
Een dga, die werkzaamheden voor de eigen bv verrichtte op basis van een onkostenvergoeding, werd door de Belastingdienst geconfronteerd met een bijtelling voor het gebruikelijk loon. De Belastingdienst hield daarbij rekening met het feit dat de bv pas in de loop van het jaar was opgericht. De stelling dat de bv een beginnende vennootschap was, vormde voor Hof Amsterdam geen aanleiding om de gebruikelijkloonregeling achterwege te laten. De bv was niet structureel verlieslijdend. Er waren geen werknemers die in eenzelfde positie verkeerden en een lager loon dan het bijgetelde bedrag genoten.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof niet ontvankelijk verklaard.