In een arrest uit 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria van een arbeidsovereenkomst moet worden gelet op alle omstandigheden van het geval in hun onderlinge verband. Het gaat niet alleen om de rechten en verplichtingen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar ook om de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding.
Hof Amsterdam moest in hoger beroep beoordelen of de rechtsverhouding tussen een bv en een zzp’er al dan niet een dienstbetrekking inhield. Er was geen schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld. Partijen hebben afspraken gemaakt over het per uur te factureren bedrag en over de te verrichten werkzaamheden. De wil van partijen was niet gericht op het aangaan van een dienstbetrekking, maar op een overeenkomst van opdracht. De zzp’er voerde de opdrachten zelfstandig uit op het bedrijfsadres van de bv. Hij was binnen de gebruikelijke werktijden vrij om te komen en te gaan om opdrachten uit te voeren, mits de afgesproken opleveringsdatum werd gehaald. De zzp’er heeft meerdere malen opdrachten niet aangenomen omdat hij andere werkzaamheden had. De zzp’er was vrij om zich te laten vervangen en liep risico als een opdracht niet naar behoren was uitgevoerd. Volgens het hof leidt de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding niet tot de conclusie dat tussen hen een dienstbetrekking bestond.